woensdag 4 mei 2011

Dodenherdenking 2011 Gorredijk


Thema: “Vrijheid op straat”

Het is aardedonker in Gorredijk in de nacht van zaterdag 14 april 1945. De Canadezen komen steeds dichterbij en de gevechtsgroep van de Binnenlandse Strijdkrachten heeft gehoord dat de bevrijders rond middernacht Gorredijk zullen binnentrekken. De gevechtsgroep heeft zich nabij de Hoofdbrug geposteerd om te voorkomen dat de terugtrekkende Duitsers deze brug opblazen om de opmars van de bevrijders te vertragen.

Rond drie uur naderen vanuit de richting Heerenveen militairen. Zijn het vrienden of vijanden? Het blijken Duitsers te zijn, die de brug van springladingen gaan voorzien. De gevechtsgroep gooit handgranaten naar de Duitsers en er ontstaat in de nacht een vuurgevecht waarbij zowel een aantal Duitsers als één van de leden van de gevechtsgroep, de Gordykster Gerke Numan, sneuvelt.

De volgende dag rijden de Canadezen Gorredijk binnen en de bevrijding is een feit.

Gerke Numan, waarnaar de Hoofdbrug in 1948 is genoemd, is één van de velen die zijn leven heeft gegeven voor de vrijheid. Wij herdenken vandaag allen die in de Tweede Wereldoorlog gesneuveld zijn, de verzetsstrijders, de soldaten, waaronder de bemanning van een Amerikaans toestel, begraven hier op het kerkhof, de burgers die omkwamen door oorlogshandelingen of door executies en de omgekomen vervolgden, zoals zigeuners en Joden.

Voor iedereen, maar zeker voor de Joden was er geen vrijheid op straat. Op veel plaatsen zoals bijvoorbeeld op bankjes in het park stonden bordjes met: “voor Joden verboden”. Gorredijk kent een rijk Joods verleden en er was een synagoge en een Joodse school. Vanaf september 1942 werden de toen nog aanwezige Joden uit Gorredijk gedeporteerd. Slechts een enkeling is teruggekomen. Sinds kort kunt u in het Museum Opsterlân de film Esther zien, die het verhaal vertelt van de 18-jarige Esther Colthof uit Gorredijk, die met vele anderen de dood vond in Auschwitz. In totaal werden tijdens de oorlog zes miljoen Joden omgebracht. De Joden waren vogelvrij en dat gold voor iedereen, die zich tegen de bezetting of tegen de regels van de vijand, verzette, zoals mannen die weigerden voor de Duitsers te werken.

Tijdens de oorlogsjaren hadden de mensen te maken met wegblokkades, razzia’s, spontane controles en een avondklok. Er was geen vrijheid op straat. Niet in het vrij bewegen en niet in wat je kon doen of zeggen. Dat wij nu al meer dan 65 jaar gezegend zijn met de vrijheid zoals wij deze nu kennen, hebben wij te danken aan hen, die in de strijd hun leven toen voor ons hebben gegeven.

Zij accepteerden niet dat mensen om hun geloof of ras vervolgd werden, zij accepteerden niet dat er een bezetter was, die de ene mens boven de andere stelde. Zij accepteerden niet de onvrijheid op straat. Zij accepteerden niet de onderdrukking.

Alhoewel wij in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog in vrijheid leven is dat op heel veel plekken niet het geval. Wij hoeven maar te denken aan de straten van steden in Jemen, Libië of Syrië, waar burgers voor hun vrijheid vechten. Ook waar niet meteen wordt gevochten is niet altijd sprake van vrij over straat kunnen. In veel landen mag je niet zeggen wat je wilt en is er nog sprake van een avondklok of andere beperkingen. Op heel veel plekken in de wereld vinden wij mensen, die nog altijd strijden, zij zetten zich in voor vrijheid, want die ligt niet zomaar op straat.

Elk jaar staan wij op 4 mei stil bij de gevallenen. Wij denken daarbij aan de meer dan 50 miljoen slachtoffers die wereldwijd omgekomen zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog, burgers en militairen. Zonder hen zouden wij op 5 mei niet kunnen stilstaan bij vrijheid. Ook herdenken wij diegenen die na 1945 in andere militaire conflicten en bij vredesoperaties zijn omgekomen. Zij allen hebben, ook voor ons, een hoge prijs betaald. Dat zullen wij en mogen wij nooit vergeten.

Ter afsluiting wil ik u graag het bekende gedicht “De achttien doden” voorlezen van Jan Campert. Deze journalist, schrijver en dichter is in 1943 omgekomen in een Duits concentratiekamp, waarin hij terecht was gekomen omdat hij Joden hielp ontsnappen naar het buitenland.

Een cel is maar twee meter lang
en nauw twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond,
dat ik nu nog niet weet,
maar waar ik naamloos rusten zal,
mijn makkers bovendien,
wij waren achttien in getal,
geen zal de avond zien.

O lieflijkheid van licht en land,
van Hollands vrije kust,
eens door de vijand overmand
had ik geen uur meer rust.
Wat kan een man oprecht en trouw,
nog doen in zulk een tijd?
Hij kust zijn kind, hij kust zijn vrouw
en strijd den ijlden strijd.

Ik wist de taak die ik begon,
een taak van moeite zwaar,
maar ‘t hart dat het niet laten kon
schuwt nimmer het gevaar;
het weet hoe eenmaal in dit land
de vrijheid werd geëerd,
voordat de vloekbre schennershand
het anders heeft begeerd.

Voordat die eeden breekt en bralt
het miss’lijk stuk bestond
en Holland’s landen binnenvalt
en brandschat zijnen grond;
voordat die aanspraak maakt op eer
en zulk Germaans gerief
ons volk dwong onder zijn beheer
en plunderde als een dief.

De Rattenvanger van Berlijn
pijpt nu zijn melodie,
zoo waar als ik straks dood zal zijn,
de liefste niet meer zie
en niet meer breken zal het brood
en slapen mag met haar -
verwerp al wat hij biedt of bood
die sluwe vogelaar.

Gedenk die deze woorden leest
mijn makkers in den nood
en die hen nastaan ‘t allermeest
in hunnen rampspoed groot,
gelijk ook wij hebben gedacht
aan eigen land en volk -
er daagt een dag na elke nacht,
voorbij trekt iedre wolk.

Ik zie hoe ‘t eerste morgenlicht
door ‘t hooge venster draalt.
Mijn God, maak mij het sterven licht -
en zoo ik heb gefaald
gelijk een elk wel falen kan,
schenk mijn dan Uw genâ,
opdat ik heenga als een man
als ‘k voor de loopen sta.